Professionalisering: niet wenselijk of niet mogelijk?
Heel af en toe hebben edubloggers voor andere onderwerpen oog dan alleen nieuwe en interessante technologie. Soms gaan berichten ook over de docent die met die technologie zou moeten gaan werken. Docenten zijn immers het publiek waar edubloggers voor schrijven.
In een bericht van Annet (Gadgets en onderwijs) vraagt ze zich af waarom docenten blijkbaar geen behoefte of tijd hebben om zich te scholen, dan wel hun kennis te verrijken.
Professionalisering is momenteel een hot item. Sinds het rapport van de commissie Dijsselbloem wordt er veel geschreven over de verantwoordelijkheid die docenten hebben zich te blijven ontwikkelen. Niet alleen Annet is er mee bezig, ook W. van Ravenstein (Wiswijzer) en Robert Jan Simons (gastschrijver bij De onderwijsvooruitzichten door John van Dongen),om er maar een paar te noemen, hebben er recent over geschreven.
Veel docenten lijken in de loop der jaren hun intrinsieke motivatie te hebben verloren om te investeren in de eigen ontwikkeling. Nu de discussie over professionalisering en de autonomie van de professional weer ontbrandt, mede naar aanleiding van het rapport van de commissie Dijsselbloem, overheerst vooral een bepaald gevoel van voorzichtigheid. Docenten zijn, zo lijkt het, lange tijd in gijzeling genomen door van overheidswege gestuurde vernieuwingen. En nu zijn docenten wellicht bevallen door het Stockholmsyndroom. Ze werden immers altijd ‘gevoed’ door een overheid, ondersteuningsinstelling of procesmanagement. En waar nodig bijgestuurd door middenmanagement dat onderwijskundig leiderschap diende uit te stralen. Veel docenten zijn uitvoerders die zich niet vertrouwd voelen in de rol van ‘ontwerper’. Je zet een manequin toch ook niet aan de tekentafel? En als het ontwerp niet past dan moet er maar gelijnd worden.
In onze organisatie is een veel gehoorde roep dat docenten houvast willen. En dat in een tijd dat ze er nu juist lustig op los mogen experimenteren. Docenten zouden dus geschoold moeten worden om op het gewenste professionele niveau (terug) te komen waar het huidige onderwijs om vraagt. Het ‘vakgebied bijhouden’ klinkt daarbij veel beter dan deskundigheidsbevordering of professionalisering. Maar het gaat tegenwoordig om meer dan het vakgebied. Docenten dienen het onderwijsontwerp vooral in teamverband aan te pakken.
Een ander probleem blijkt de tijd te zijn die docenten krijgen om zich te scholen. Recent onderzoek in opdracht van de Aob heeft uitgewezen dat tijd voor scholing ontbreekt in verband met de urennorm (VO: 1040; BVE: 850 uur) die ten dele wordt gezien als maat voor de kwaliteit van het onderwijs.
Er zijn dus veel factoren aan te wijzen. Waarom zou het probleem ook eenvoudig te verklaren en op te lossen zijn? De vraag is of alle betrokkenen (overheid, procesmanagers, onderwijsmanagers en ook de docenten) de komende tijd de juiste dingen doen en zeggen, elkaar willen verstaan en de goede dingen met elkaar afspreken.
Hoe worden we professioneler met elkaar.
Ik zou docenten willen aanbevelen meer tijd te steken in kennisdeling. De kracht van kennisdeling wordt schromelijk onderschat. Kennisdeling laat zich bovendien beter organiseren dan scholing in de vorm van trainingen en hei-sessies. Met name het van elkaar leren op de werkplek (vergelijk de publicaties van Eric Verbiest over de school professionele leeromgeving) is een concept dat te weinig wordt beproefd. Ik beschouw John Seely-Brown als een van de grondleggers van dit concept.
Organisaties zouden slimmer moeten worden. Dit concept (de lerende organisatie) is al weer ouder maar kent een aantal nieuwe elementen. Slim wil ook zeggen dat de organisatie op de juiste manier met cijfers om weet te gaan. ‘Business Intelligence’ is een kwestie van hoe mensen in de organisatie met cijfers en kengetallen omgaan. Het implementeren van een systeem van managementinformatie is daarvoor niet voldoende. Slimme of intelligente organisaties zijn ook in staat vast te stellen en vast te houden wat goed werkt. Ze kunnen daarover rapporteren en verantwoorden. Dit element is nog niet ontwikkeld. Wanneer CINOP (in opdracht van onze staatsecretaris) aan ROC’s gaat vragen wat werkt en waarom dat zo is, zou het wel eens oorverdovend stil kunnen blijven.
Tenslotte dienen organisaties in het veranderproces naast de technologische innovatie ook oog te hebben voor de sociale innovatie. Ketenomkering en meer verantwoordelijkheid voor de student vragen niet alleen om een andere logistiek maar ook om een sociaal herontwerp van onderwijsprocessen. En daarbij gaat het dus vooral om de rollen van de docent en die van de student. En niet te vergeten het bedrijfsleven.
Voor dit alles is geld nodig, zal van menigeen de eerste reactie zijn. Helaas is geld in het onderwijs vaker een deel van het probleem dan een deel van de oplossing. Het komt maar zelden voor dat de vraag om (meer) geld ook onderbouwd kan worden. En nog minder dat geld ook op de juiste manier wordt ingezet en iets duurzaams oplevert. Daarnaast blijkt uit een recent promotieonderzoek dat overheidsbekostiging (= bemoeienis) verlammend kan werken. Een slimme organisatie gaat ook efficiënter met de beschikbare middelen om en weet desnoods zelf middelen te genereren in plaats van de hand op te houden.