Europees onderzoek onder docenten: creativiteit 1.0
Uit een groot Europees onderzoek onder docenten (10.000 docenten uit 27 lidstaten) blijkt dat diezelfde docenten een belangrijke rol toedichten aan creativiteit.
94% of European teachers believe creativity is a fundamental competence to be developed at school, and 88% are convinced that everyone can be creative.
Dit is goed om te horen. Vooral voor al diegenen die de TED-talk van Sir Ken Robinson (Do schools kill creativity?) hebben gezien, erover hebben geblogd en ook de mening zijn toegedaan dat het huidige onderwijs funest is voor de creativiteit.
Creatief leren/denken omvat elementen als nieuwsgierigheid, analyse en verbeelding, kritisch en strategisch denkvermogen. Niet alle bevraagde docenten hechten eenzelfde waarde aan creativiteit in relatie tot het curriculum. Slechts de helft van hen kent deze waarde toe aan creativiteit; een kwart van de respondenten erkent die waarde niet.
Binnen het curriculum lijkt creativiteit (creative thinking) niet voorbehouden aan specifieke vakgebieden of kennisdomeinen.
An overwhelming majority of teachers believe that creativity can be applied to every domain of knowledge and to every school subject (95.5%). They do not see creativity as being only relevant for intrinsically creative subjects such as the arts, music or drama. According to this research, this is of paramount importance for the development of creative thinking as a transversal skill.
De bevraagde docenten vinden trouwens ook dat ICT een wezenlijke rol speelt bij het ontwikkelen van creativiteit. Maar wat dan weer vreemd is, is het feit dat de meerderheid van de respondenten vooral waarde hecht aan typisch traditionele onderwijstechnologie; zeg maar e-learning 1.0.
Teachers believe to a very large extent that Information and Communication Technologies (ICT) can be used to enhance creativity. They are more convinced of the usefulness of what can nowadays be considered as more traditional technologies (computers, Internet, educational software, etc.) than by more recently developed innovative and interactive technologies (social networks, blogs, digital games, mobile phones, etc.).
Dit kan natuurlijk weer te maken hebben met de kennis en ervaring, en dus ook creativiteit, van docenten zelf. Uit het onderzoek blijkt immers dat hoewel zeker 60% van de respondenten recent geschoold is op het gebied van innovatieve onderwijsconcepten en -praktijken maar slechts iets meer dan eenderde geschoold is in het gebruik van ICT in de klas/les. En dat verklaart natuurlijk veel.
Over de aard van de scholing is dan verder nog niets bekend. Het maakt immers nogal een groot verschil of je spreekt over een ECDL-training voor docenten, waarbij je getraind wordt in het gebruik van kantoorautomatiseringssoftware (!?), of te maken hebt met een EPICT-training die vooral de nadruk legt op digitale didactiek. In veel landen, waaronder ook Nederland, ligt de nadruk helaas op het eerste aanbod. Kwestie van nascholing 1.0 dus.
Daarnaast verschillen de opvattingen van docenten over het nut van ICT nogal sterk per lidstaat. Echte believers komen vooral uit Portugal, Cyprus, de UK, Spanje, Malta en Bulgarije. De non-believers komen vooral uit Finland, Estland Duitsland en Slovenië.
Een belangrijk onderzoek dus waarin helaas de antwoorden van Nederlandse respondenten ontbreken. Het aantal respondenten (minder dan 50!!) uit Nederlands was volgens de onderzoekers te laag om representatief geacht te mogen worden. Dat is nu het tweede grootschalige Europese onderzoek onder docenten waarin Nederland schittert door afwezigheid (zie mijn eerdere bericht over het TALIS-onderzoek). Dat vind ik persoonlijk enigszins teleurstellend. De vraag is wie (het ministerie?) daar iets aan zou kunnen of moeten doen.