Ambachtelijkheid of professionele intuïtie?
In mijn vorige bericht had ik het onder andere over de eisen die tegenwoordig aan docenten gesteld worden. Die eisen zijn mede het gevolg van nieuwe leerdoelen (zoals competentiegericht onderwijs), die wederom van invloed zijn op onze kijk op instrueren, leren en begeleiden en de nieuwe technologieën die daarbij ingezet kunnen worden.
Verandering van inhoud (leerdoelen/cgo) en didactiek (het ‘nieuwe leren’ in al zijn verscheidenheid) vragen om wetenschappelijk onderzoek. Willingham verklaart die noodzaak uit het feit dat onderwijs tot de artificiële wetenschappen behoort die artefacten (zoals een curriculum) ontwikkelt “to make the world more like it ought to be”. De maakbare toekomst, waar het onderwijs toe bijdraagt, is een construct van ons allen ‘als maatschappij’. Reden voor Willingham om te stellen dat onderwijsdoelen breed gedragen moeten worden en transparant tot stand moeten komen.
In Nederland is inmiddels ook doorgeklonken dat onderwijsvernieuwing op bewijzen gebaseerd dient te zijn: “evidence based” onderwijs. De commissie Dijsselbloem verklaart die noodzaak echter uit het ‘feit’ dat veel onderwijsexperimenten zijn mislukt, mede door de constante bemoeienis van de politiek met het werk van de professional. In deze discussie gaat het niet om de leerdoelen (het WAT) maar om de didactiek (het HOE). Afgezien van de vraag of WAT en HOE eenvoudig te scheiden zijn, vindt schijnbaar iedereen in Nederland dat de afspraken over leerdoelen (kerndoelen, eindtermen, e.d.) democratisch en verantwoord tot stand komen.
Aan de hand van de didactische driehoek of het latere model van “didactische analyse” (Van Gelder) kan worden bepaald welke onderwerpen onderzocht zouden kunnen worden. Onderzoek op het gebied van de vakdidactiek (het HOE) en dan met name het ‘professionalisme’ van dodenten staat daarom recentelijk geregeld ter discussie.
Twee verschillende opvattingen in de discussie rondom professionalisme werden recentelijk verwoord door Pieter Hilhorst en Jan Lepeltak.
Hilhorst schrijft in zijn Volkskrant-column over de tegenstelling tussen professionele intuïtie en methodisch werken. Hij maakt zich zorgen over het verschijnsel intuïtie en vindt dat de voorkeur voor intuïtie en verheerlijking van maatwerk het leervermogen van een vakgebied belemmert. Hij pleit voor professionele vrijheid die mede wordt benut om regelmatigheden en slimme methoden te zoeken als alternatief of vervanging van het voorgeschreven ‘protocol’.
Lepeltak pleit in zijn artikel in Vives voor ambachtelijke didactiek van de docent en hecht weinig tot geen waarde aan wetenschappelijk onderzoek, waaronder het hersenonderzoek van Jolles. Een reden om zo negatief over onderzoek te doen is dat voor- en tegenstanders in het onderwijskundig debat er altijd wel iets in vinden dat de eigen zaak dient.
Hoe dan ook, het lijkt me voor het onderwijs en dan met name voor de studenten van belang om vast te stellen wat wél en wat niet werkt. De strijd om dit te moeten vast te stellen is niet makkelijk maar van groot belang. De recente uitkomsten van het ODIN 5-onderzoek bevestigen dit.
“Uit het onderzoek wordt ook duidelijk op welke punten de oordelen van studenten die competentiegericht onderwijs (CGO) volgen, afwijken van de tevredenheid van studenten die nog eindtermengericht onderwijs volgen, ook ten opzichte van het vorige ODIN-onderzoek. Studenten die CGO volgen, oordelen bijvoorbeeld negatiever over de kwaliteit van de docenten, het gebruik van het lesmateriaal en zijn iets minder tevreden over wat ze leren op school,…” (Kennisnet e-zine)