Archive for november, 2009

Internetgebruik en sociaal kapitaal

vrijdag, november 27th, 2009

Een recent onderzoeksrapport van Pew Internet ‘Social Isolation and New Technology’ (pdf) werpt een bijzonder licht op de relatie tussen technologie, d.w.z. internet en mobiele telefonie, en sociale isolatie.

This Pew Internet Personal Networks and Community survey is the first ever that examines the role of the internet and cell phones in the way that people interact with those in their core social network. Our key findings challenge previous research and commonplace fears about the harmful social impact of new technology.


Een paar koppen op het net laten weten dat de uitkomsten veelbetekenend zijn en vooral tegenspreken wat lang werd gedacht, namelijk dat internetgebruik tot sociale isolatie leidt. Dus niet?

MYTH BUSTED: Internet Use Doesn’t Lead to Isolation

“Imagine this: once a happy child with a lot of friends, little Jack has started spending many hours per day on social networking sites such as Facebook, which has turned him into a pale asocial freak. Oh, if only he’d never touched that cursed box we call the computer, he’d be a healthy young man now!

This is the picture we’ve been fed a lot by the media (did you see the movie Gamer? I rest my case), but according to a study conducted by the Pew Internet and American Life Project, it’s simply not true.” (bron: Mashable The Social Media Guide)

Internet gebruik leidt niet tot isolatie

“Kinderen die, in plaats van buiten spelen met hun vriendjes, dagen doorbrengen achter de computer. Volwassenen, die in plaats contacten opdoen in de buitenwereld nachten lopen te chatten. Dit is het beeld dat ons door een hoop media wordt voorgeschoteld. Maar volgens een studie, uitgevoerd door Pew Internet en American Life Project, klopt dit beeld helemaal niet.” (bron: second sight)

Isolement door internet blijkt fabel te zijn

“In tegenstelling wat eerder werd beweerd, leidt het internet niet tot isolatie. Dat is de conclusie van het Pew Internet and American Life Project.” (bron: managing21)



Sinds het verschijnen van het boek “
Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community” van Robert D. Putnam is door veel sociologen over de wereld onderzoek gedaan naar en gepubliceerd over het fenomeen sociaal kapitaal. In veel van die onderzoeken komt naar voren dat samenlevingen minder hecht zijn en er gesproken kan worden van sociale verschraling en verzakelijking. Het toenemend gebruik van de computer, games en internet is de laatste jaren in menige studie bestempeld als een gevaar voor de ontwikkeling van jongeren door het ontbreken van sociale interactie. ‘De computer’ is de oorzaak van sociaal isolement en onaangepast gedrag is daarbij vaak de algemene opvatting.
Een dergelijke stelling is in Nederland al eens tegengesproken door de sociologe
Beate Völker. Zij is bij de Faculteit Sociale Wetenschappen van de UU onder andere verantwoordelijk voor de onderzoekslijn: ‘Sociale netwerken en sociaal kapitaal’:
“The idea that personal networks are – next to economic and cultural resources –important means to guarantee and improve one’s life chances has become central to many sociological research areas.”
Volgens Völker zijn sociale relaties niet in waarde achteruitgegaan. De veelgehoorde opvatting over de teloorgang van sociale relaties en cohesie is volgens haar niet juist. De condities voor netwerkvorming en netwerkpatronen zijn echter door de tijd heen wel veranderd, met name onder invloed van de communicatiemogelijkheden van nieuwe media.

Sociale media maken andere vormen van interactie en participatie mogelijk. Andere sociale verbanden en netwerken ontstaan; het gebruik van internet leidt tot opmerkelijke voorbeelden van een participatieve cultuur. Wat een ongezonde verslaving lijkt, wordt langzamerhand een ‘part of life’.

Alvorens met begrippen als inclusie en exclusie, cohesie en isolement te strooien, zullen zullen eerst deze ingrijpende sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen moeten worden begrepen. En daarmee is tot vandaag slechts een begin gemaakt. Interessant aan dit PEW-onderzoek is overigens dat data uit 1985, 2004 en 20008 zijn vergeleken. Daarnaast is niet alleen gevraagd naar eenvoudige zaken als het aantal uren dat iemand voor het PC-scherm zit, maar onder andere naar de vorm en frequentie van de contacten met de naaste buur en verre vriend.
Hieronder staan de belangrijkste punten uit de managementsamenvatting.

» Americans are not as isolated as has been previously reported. We find that the extent of social isolation has hardly changed since 1985, contrary to concerns that the prevalence of severe isolation has tripled since then. Only 6% of the adult population has no one with whom they can discuss important matters or who they consider to be “especially significant” in their life.

» We confirm that Americans’ discussion networks have shrunk by about a third since 1985 and have become less diverse because they contain fewer non-family members. However, contrary to the considerable concern that people’s use of the internet and cell phones could be tied to the trend towards smaller networks, we find that ownership of a mobile phone and participation in a variety of internet activities are associated with larger and more diverse core discussion networks. (Discussion networks are a key measure of people’s most important social ties.)

» Social media activities are associated with several beneficial social activities, including having discussion networks that are more likely to contain people from different backgrounds. For instance, frequent internet users, and those who maintain a blog are much more likely to confide in someone who is of another race. Those who share photos online are more likely to report that they discuss important matters with someone who is a member of another political party.

» When we examine people’s full personal network – their strong ties and weak ties – internet use in general and use of social networking services such as Facebook in particular are associated with having a more diverse social network. Again, this flies against the notion that technology pulls people away from social engagement.

» Some have worried that internet use limits people’s participation in their local communities, but we find that most internet activities have little or a positive relationship to local activity. For instance, internet users are as likely as anyone else to visit with their neighbors in person. Cell phone users, those who use the internet frequently at work, and bloggers are more likely to belong to a local voluntary association, such as a youth group or a charitable organization. However, we find some evidence that use of social networking services (e.g., Facebook, MySpace, LinkedIn) substitutes for some neighborhood involvement.

» Internet use does not pull people away from public places. Rather, it is associated with engagement in places such as parks, cafes, and restaurants, the kinds of locales where research shows that people are likely to encounter a wider array of people and diverse points of view. Indeed, internet access has become a common component of people’s experiences within many public spaces. For instance, of those Americans who have been in a library within the past month, 38% logged on to the internet while they were there, 18% have done so in a café or coffee shop.

» People’s mobile phone use outpaces their use of landline phones as a primary method of staying in touch with their closest family and friends, but face-to-face contact still trumps all other methods. On average in a typical year, people have in-person contact with their core network ties on about 210 days; they have mobile-phone contact on 195 days of the year; landline phone contact on 125 days; text-messaging contact on the mobile phone 125 days; email contact 72 days; instant messaging contact 55 days; contact via social networking websites 39 days; and contact via letters or cards on 8 days.

» Challenging the assumption that internet use encourages social contact across vast distances, we find that many internet technologies are used as much for local contact as they are for distant communication.

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Conceptueel kader van sociale innovatie (SER)

woensdag, november 25th, 2009

Onderwijslogistiek, sociaal kapitaal en betrokkenheid

donderdag, november 19th, 2009

Veel ROC’s in het land zoeken op dit moment naar oplossingen in de bedrijfsvoering die een verdere flexibilisering en individualisering van het onderwijs mogelijk maken. Een van die initiatieven, het samenwerkingsverband PARELL, had vandaag een bijeenkomst georganiseerd waar ik als contactpersoon van het ROC van Twente bij aanwezig was.
Naast een presentatie over de resultaten van Triple A, een vergelijkbaar samenwerkingsverband, werd een presentatie verzorgd door het bedrijf Alvitrae. In samenwerking met het ROC van Eindhoven heeft Alvitrae een planningstool voor roosteraars ontwikkeld (Xedule).

In de kern worden door deze tool alle mogelijke leerroutes/-programma’s van individuele studenten geclusterd door een roostermachine. Die ‘machine’ probeert zoveel mogelijk de capaciteit van de organisatie, in termen van mensen en middelen, optimaal af te stemmen op de vraag van de studenten. Ook de onderwijscatalogus speelt bij dit planningsproces een belangrijke rol. Gevolg daarvan is mogelijkerwijs dat studenten voor de verschillende leeractiviteiten steeds weer met wisselende medestudenten een ingeplande activiteit volgen. Tijdens de presentatie vielen een paar keer de begrippen ‘requirements’ en ‘contstraints’.

Als het gaat om ‘constraints’ schieten mij een aantal zaken door het hoofd die weinig te maken hebben met doelmatigheid en betaalbaarheid van onderwijsbedrijfsvoering maar m.i. wel degelijk van invloed kunnen zijn op het onderwijsrendement.
Bijvoorbeeld de vraag of de, mogelijk dagelijks, sterk wisselende samenstelling van de ‘groepen’ die het onderwijs op deze manier volgen het idee van ‘samenwerkend leren’ niet in de weg staat. Binnen CGO is samenwerkend leren een belangrijk concept dat qua werkvorm niet alleen goed past bij projectmatig werken maar ook dienstbaar is aan de ontwikkeling van sociaal kapitaal. In verband met de schooluitval in het MBO worden bovendien begrippen als binding en betrokkenheid vaak gebruikt.

Begrippen als sociaal kapitaal, binding en betrokkenheid kunnen niet alleen in verband gebracht worden met de persoonlijke begeleiding van studenten door docenten en/of studieloopbaanbegeleiders. Veel aandacht gaat bij de invoering van CGO momenteel uit naar vormen van begeleiding.
Deze begrippen hebben evenzeer betrekking op de relatie(s) tussen studenten onderling. Relaties die van belang zijn voor samenwerkend leren en een participatieve pedagogie. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat sociaal kapitaal niet alleen de prestatiemotivatie maar ook de leerprestaties van studenten positief beïnvloed. Tevens blijkt uit onderzoek van ROC’s dat studenten vaak minder moeite hebben dan gedacht met de grootschaligheid van de organisatie of de schoolgebouwen. Een element dat daarbij een rol speelt is het groeps- en saamhorigheidsgevoel.

Ik kan me voorstellen dat een planningstoool, deels geïnspireerd door de planning in de luchtvaart, leidt tot efficiënte bezetting van het aantal stoelen en benutting van docenten. Maar ik vraag daarbij wel af wat deze wijze van plannen en roosteren betekent voor de sociale interactie en participatie in sociale verbanden binnen het onderwijs, de tevredenheid van studenten over de schoolorganisatie en eventueel zelfs de uitvalcijfers.

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Gamers zijn sociaal actief op internet

donderdag, november 19th, 2009

Het stereotype beeld dat gamers eenzame nerds zijn die de hele dag achter de computer zitten, klopt niet. Volgens Jeroen Jansz zijn gamers juist sociaal gemotiveerd en hebben ze veel online contacten. Hij stelde dat in zijn oratie, waarmee hij vrijdag 13 november de bijzondere leerstoel Communicatie en media aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aanvaardde.
Gamers zijn volgens Jansz op twee manier sociaal bezig op het internet. Ze delen hun mening over games met andere spelers via gamefora en weblogs. Verder werken ze mee aan het creëren van nieuwe games en het veranderen van bestaande games. Jansz gaat onderzoek doen naar de motieven van gamers en internetters voor hun interactieve opstelling op het web.

(bron)

Ook online games bieden dus blijkbaar de mogelijkheid tot participatie en nodigen uit tot interactie op het sociale vlak, een verschijnsel dat op vele sociale netwerken te vinden is. Nu is het nog de vraag of games zich eigenen voor een participatieve pedagogie of zoals Collis en Moonen dat noemen Pedagogy 2.0: Learning by contribution.

Het leveren van een actieve bijdrage door deelnemers in een netwerk zal, net als bij het op te starten Wikiwijs, afhangen van de mate waarin diezelfde deelnemers een belang hebben bij het leveren van een bijdrage. Over netwerken is bekend dat veel deelnemers (90%) tot de categorie lurkers behoren. De categorie die alleen maar haalt maar niet brengt (cf. Jakob Nielsen).

Voor studenten staat daar wellicht een (formatieve) beoordeling tegenover. Dat zie al terug bij veel wiki's die in het onderwijs worden ingezet. Wat docenten moet gaan prikkelen om actief bij te dragen aan Wikiwijs is mij nog niet helemaal helder.

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Alle reïntegratiemiddelen inzetten op jongeren.

donderdag, november 19th, 2009

Dat is het pleidooi van hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer. En dat is ook zijn advies aan de regering die zich in zijn ogen te veel bezighoudt met de AOW-discussie en te weinig met de problemen van vandaag en de komende jaren.

De moeilijk bemiddelbaren en ouderen moeten maar met rust gelaten worden, vindt hij. ‘Dat klinkt hard, maar het is gewoon niet anders. Als we iemand in goede tijden niet aan het werk konden krijgen, dan gaat dat nu helemaal niet lukken. Voor deze groep moet je andere maatregelen nemen. Zorg voor goede schuldhulpverlening en participatieprojecten.

De Beer is niet gerustgesteld door de eerste voorzichtige berichten over een zich herstellende economie. Hij verwacht op korte termijn nog grotere problemen voor zelfstandigen, wanneer die het vet op hun botten kwijt zijn, en door de tijdelijkheid van maatregelen als de deeltijd-WW (bron).

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Taal- en rekenniveau jongeren toch niet zo slecht als gedacht?

dinsdag, november 17th, 2009

Al enige tijd is er veel te doen over het niveau van onderwijs op basisscholen en middelbare scholen. Zo is er discussie over of het rekenonderwijs op basisscholen wel goed is en heerst er de algemene mening dat het taal- en rekenniveau van scholieren onder de maat is. Uit representatief onderzoek van Flycatcher blijkt echter dat het wellicht toch nog niet zo heel slecht gesteld is met de leerlingen wat betreft deze basisvaardigheden.

Wie niet verder kijkt dan de kop bij Leraar24.nl (zie het onderdeel In het nieuws) dan wel de lead bij Kennisnet (zie het citaat hierboven) wordt m.i. ten onrechte gerustgesteld. De onderzoekers van Flycatcher hebben een totaal van 1900 Nederlanders van 12 jaar en ouder  4 rekenvragen en 6 taalvragen voorgelegd. Bij de uitwerking van de scores is vervolgens een onderscheid gemaakt tussen scholieren en studenten en Nederlanders die geen onderwijs meer volgen. En die twee groepen worden met elkaar vergeleken.

Ruim de helft van de scholieren en studenten (resp. 60% en 55%) heeft alle rekenvragen goed, terwijl dit bij slechts ruim een derde van degenen die geen onderwijs meer volgen het geval is. Bij de taalvragen heeft ruim een derde van de scholieren en studenten (resp. 36% en 34%) alle vragen goed, terwijl van de Nederlanders die geen onderwijs meer volgen ruim een kwart alle vragen goed heeft.

Nou, nou. Dat is me wat. Studenten en scholieren doen het beduidend beter dan niet schoolgaande Nederlanders. En dan hebben we het over zegge en schrijve 4 rekenvragen en 6 taalvragen. Daar mag iedereen van vinden wat hij/zij wil. Maar om nu de suggestie te wekken dat het, in tegenstelling tot het PISA-onderzoek, wel mee valt met de taal- en rekenvaardigheid van onze jeugd gaat wel een beetje ver.

Het zou voor een site als Leraar24.nl verstandig zijn om qua nieuwsvoorziening iets kritischer te zijn. En dat zou ik eigenlijk van Kennisnet ook kunnen zeggen. Er wordt door veel andere bronnen al het nodige aan ongeverifieerde onzin over onderwijs het internet op geslingerd; laat nu de sites voor het onderwijs en docenten daar eens wat voorzichtiger in zijn.
 

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Leiderschap, arbeidstevredenheid en onderwijseffectiviteit

dinsdag, november 17th, 2009

In scholen waar sterk integraal leiderschap wordt getoond, zo wijst het onderzoek uit, werken leraren onderling meer samen bij het realiseren van hun doelen. Dit doen ze ook bij het lesgeven en bij het vormgeven van de professionele ontwikkeling. De relaties tussen leraren en leerlingen blijken ook vaak beter te zijn.

Deze constatering kom ik vandaag tegen in de nota “Werken in het onderwijs” van OC&W. De uitspraak wordt gedaan op basis van het TALIS-onderzoek van de OESO. Dit onderzoek is een internationaal vergelijkend onderzoek onder leerkrachten en de eerste in zijn soort. Het OESO-onderzoek richt zich op het creëren van effectieve onderwijs- en leeromgevingen.
Helaas bevat het TALIS-onderzoek “geen specifieke noties over de situatie in Nederland”. In het midden blijft hier waarom niet. Nou, dat is eenvoudig uit te leggen. Nederland heeft wel meegedaan aan het onderzoek maar de datasets die werden aangeleverd voldeden niet aan de specificaties en konden dus niet worden verwerkt. Dat is dus erg jammer.
Desondanks worden een aantal belangrijke conclusies uit het vergelijkend onderzoek meegenomen in de nota van OC&W. Gelet op de formulering heb ik de indruk dat de Nederlandse onderzoeksdata daar ook voor geraadpleegd zijn.

  • Met de stelling ‘De meest effectieve leraren krijgen de grootste beloning (in geld of anderszins)’ was slechts 8 procent van de Nederlandse leraren het (zeer) eens, tegenover 26 procent gemiddeld.
  • Het aandeel leraren dat aangaf recentelijk een gemiddelde of grote salarisbijstelling te hebben gekregen, was in Nederland met 5,5 procent lager dan gemiddeld (9 procent).
  • Ook was het aandeel leraren dat recentelijk een gemiddelde of grote loopbaanstap had gemaakt, in Nederland met 7 procent aanzienlijk lager dan gemiddeld (16 procent).

Ten aanzien van de eerste stelling blijft even in het midden wat bepaalt of een leraar effectief is. Maar een effectief leraar zijn is mij dunkt niet makkelijk in tijden waarin docenten gevraagd wordt om evidence-based praktijken te hanteren en doelmatigheidsbesef aan de dag te leggen.
Effectief leiderschap is, als je Fullan wilt geloven, evenmin eenvoudig. Daar komt volgens Fullan onder andere bij kijken dat je als leider in staat bent om mensen te enthousiasmeren, handelingsruimte te geven en er een goede relatie mee op te bouwen. En alleen maar Ja-knikkers om je heen verzamelen werkt op de lange termijn alleen maar negatief.
Dat gezegd hebbende is het ook niet plezierig om te moeten constateren dat de arbeidstevredenheid van MBO-docenten het laagst is vergeleken met de overige onderwijssectoren en dat er in alle sectoren sprake is van onvrede over de eigen organisatie (vergeleken met de marktsector).
Een positief punt is er ook nog:

Onderwijspersoneel is bijzonder tevreden over de werkinhoud en over de relatie met collega’s. De tevredenheid op deze punten is in alle  onderwijssectoren hoger dan in de marktsector.

De overheid spreekt in de nota verder de verwachting uit dat de onderwijswerkgevers “de mogelijkheden die de versterking van de functiemix biedt voor personeelsbeleid werkelijk optimaal gaan benutten.” Daarvoor is volgens de tekst van de nota nog wel een  forse cultuuromslag nodig bij schoolleiders en onderwijsbestuurders.

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

De leraar maakt het verschil.

dinsdag, november 17th, 2009

De KNAW geeft aan dat wetenschappelijk onderzoek de cruciale rol van de leraar bij het rekenonderwijs bevestigt. Op het vlak van leerlingprestaties bestaan namelijk binnen een bepaalde rekendidactiek vaak grotere verschillen dan tussen de verschillende didactieken. De vakdidactische kennis van leraren bepaalt hun manier van onderwijzen en de resultaten van hun leerlingen.

Dit is een belangrijke constatering op basis van het KNAW-rapport van de commissie Lenstra “Rekenonderwijs op de basisschool” en voor sommigen een open deur. De leraar is (en blijft) de belangrijke schakel als het gaat om de effectiviteit van (reken)onderwijs.

De KNAW spreekt in dit kader haar zorg uit over de kwaliteit van de pabo’s: het niveau van de vooropleiding van de instromende studenten neemt af en het aantal contacturen voor rekenen is gemiddeld genomen laag.

Wat wil je als blijkt uit internationaal vergelijkend onderzoek, en PISA is daar een voorbeeld van, dat Nederland achterblijft bij de progressie die andere landen boeken. Nederland staat overigens niet alleen stil qua ontwikkeling en niveau van de rekenvaardigheid: “de prestaties op het gebied van bewerkingen (optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen) zijn sterk achteruitgegaan.”
Het onderzoek van de KNAW heeft zich, naast de rol van de docent en de kwaliteit van de PABO’s, ook beziggehouden met de vraag (of strijd) over de gewenste rekendidactiek. Het realistisch rekenen is al weer enige tijd onderwerp van  discussie. Volgens de KNAW is nog zeer onduidelijk welke didactiek de betere is.

De commissie concludeert dat het bestudeerde materiaal niet leidt tot eenduidige resultaten over de verschillen in opbrengsten van traditionele en realistische methoden.

OC&W is bij monde van de beide staatssecretarissen blij met dit rapport en zal naast het bevorderen van deskundigheid van docenten ook inzetten op onder andere:
  • Het opzetten van een onderzoeksprogrammalijn rekenen en taal om de komende jaren het empirisch onderzoek naar effectieve aanpakken in het onderwijs te versterken
  • Het instellen van een programmeringscommissie voor allocatie van research-and-development-gelden
  • De mogelijkheid verkennen van het laten uitvoeren van een analyse van rekenmethoden opdat scholen methoden beter met elkaar kunnen vergelijken.

(bron)

Posted via email from paulomoekotte’s posterous

Where in the world do people employ themselves? – Swivel

zondag, november 15th, 2009
Where in the world do people employ themselves?

Ik maar denken dat het aantal ZZP-ers in Nederland groot is. Dat valt dus nog wel tegen.

Posted via web from paulomoekotte’s posterous

Did You Know 4.0

zondag, november 8th, 2009

Dit is convergentie.
Met dank aan de mensen van Xplane voor de inmiddels vierde versie van shift happens.

Posted via web from paulomoekotte’s posterous