Onderzoek naar de invloed of impact van ICT is er al jaren. De uitkomsten zijn divers en spreken elkaar schijnbaar vaak tegen. Qua onderzoeksopzet is er ook niet altijd een vergelijking te maken. In zoverre is het maar de vraag of de uitkomsten strijdig zijn.
Via de weblog van Derek Wenmoth kwam ik een rapport tegen van InfoDev in de vorm van een zogenaamde ‘knowledgemap’. Deze aanduiding wil zeggen dat het rapport is op te vatten als een inventarisatie van verschillende onderzoeken:
a “Knowledge Map” of what is known – and what isn’t – about information and communication technology (ICT) use in education.
Daarbij wordt meteen de kanttekening gemaakt dat het geen volledige inventarisatie is. Volgens Wenmoth levert lezing voldoende stof voor nieuwe onderzoeksvragen.
De belangrijkste conclusies in de knowledgemap met betrekking tot de invloed op het leren zijn de volgende:
- de invloed van ICT op leeruitkomsten is onduidelijk en staat veel ter discussie
- er is een gebrek aan breed gedragen standaardmethoden en indicatoren om de invloed van ICT op onderwijs te bepalen
- er is een wezenlijk verschil tussen de beweegredenen die aan de invoering ten grondslag liggen (het introduceren van nieuwe onderwijspraktijken en het ontwikkelen van 21-ste eeuwse vaardigheden op het gebied van denken en leren) en de daadwerkelijke implementatie (voornamelijk gekenmerkt door een focus op ICT-geletterdheid en de verspreiding van digitaal lesmateriaal)
Het rapport stelt dat de pro’s en contra’s elkaar afwisselen. Als je dit afzet tegen de steeds sterker doorklinkende roep om evidence based vernieuwing in het onderwijs, lijkt het me zaak meer aandacht te schenken aan onderzoek dat op een gedegen manier tot onweerlegbare uitkomsten leidt. Martin Valcke is bijvoorbeeld zo’n fervent pleitbezorger van meer evidence based onderzoek naar de impact van ICT in het onderwijs. Een harde evaluatie die men volgens Valcke in Nederland uit de weg gaat.
Als je dan de website nosignificantdifference.org toevallig tegenkomt, vraag je meten af in welke mate er generieke uitspraken kunnen worden gedaan over de effectiviteit van de inzet van ICT. Het zijn vooral de generieke uitspraken die men, waaronder ook de overheid, graag gebruikt om ICT-beleid te formuleren. Een belangrijke uitkomst van de commissie Dijsselbloem is geweest dat onderwijsvernieuwing niet kan worden teruggebracht tot een generieke, voor iedereen en elke situatie identieke, benadering of aanpak van leerprocessen.
Wellicht is het tijd om ook de inzet van ICT op te vatten als een vorm van bij voorkeur “ongelijke behandeling“. Er is dus ook géén sprake van een Einsteingeneratie (toch?) en niet alle studenten zijn verzot op onderwijs in de vorm van games. Generatiedenken is verleidelijk want qua organisatie gemakkelijk en qua marketing aantrekkelijk en het leidt voor je het weet tot een ‘one size fits all’-benadering in een nieuw jasje. Zo kan ik nog wel even doorgaan.
Of we dus ook op zoek moeten naar nationale afspraken over onderwijsvernieuwing met ICT is maar de vraag. De uitspraak, tijdens het recente panelgesprek ICT en onderwijs tussen een aantal edubloggers en de onderwijsraad, dat er ook zogenaamde scholen zouden moeten zijn voor digital Amish, zal niet serieus bedoeld zijn. Er zullen m.i. altijd studenten zijn die zich zonder de inzet van ICT prima weten te ontwikkelen tot competente beroepsbeoefenaren en burgers. Die hoeven we toch niet bij elkaar te zetten als een soort lepralijders. Om daarnaast steeds weer te spreken van ‘digital divide’ en ‘digital exclusion’ gaat te ver. Volgens mij is het zo dat studenten als dat nodig is van ICT gebruik moeten kunnen maken. ICT mag studenten dus niet worden onthouden; dat is heel wat anders dan dat ze ICT voortdurend als verplichte kost krijgen voorgehouden.